‘Deze man ligt al dagen op straat dood te gaan,´ zei een stem in het Spaans vanuit de televisie, ‘niemand die zich om hem bekommert, niemand die iets voor hem doet.’
Van de zomer was ik bij mijn ouders. In het midden van hun woonkamer staat een televisie. Na het eten en voor de siësta stond die elke dag aan voor het nieuws van 3 uur. Zoals elke dag deze zomer probeerde ik die middag de aandacht van mijn dochtertje af te leiden.
Ik heb toen zelf niet zitten kijken. Maar ik heb de man toch wel gezien.
Als er in ons land ebola zou zijn, dacht ik, zouden ze dan ook iemand zo op straat laten zien? Beroofd van al zijn waardigheid? Zonder eerst zijn toestemming te hebben gevraagd?
‘Mama, wat heeft-ie?,’ vroeg mijn dochtertje.
Ze had het wel gezien. Dat, en de reclamespots die vaak na het nieuws volgen van magere kindjes, vrouwen en mannen met versleten kleren, samengesteld door de een of andere Spaanse NGO die wel al honderd jaar geld vraagt voor Afrika, maar misschien toch niet te dicht bij een zieke man met ebola wil komen. Waarom laat de media niet bijvoorbeeld af en toe ook beelden zien van de studenten van de Universiteit van Accra? Of van de bezoekers van het Nationale Museum in Bamako? Of van de toeschouwers van een contemporaine dansperformance in de Theaterzalen van Maputo? Die mensen bestaan ook. Ik heb ze gezien!
Het is in ieder geval de Spaanse media aardig gelukt een eenzijdig verhaal over Afrika te vertellen met het voortdurende herhaling van die beelden, want een paar dagen eerder had ik al een kindje horen zeggen tegen het enige zwart meisje in de speeltuin van de stad waar we de zomer doorbrachten:
‘mijn vader heeft gezegd dat ik lief tegen jou moet zijn, want je bent heel arm.’
De laatste zondag voordat we terug naar Amsterdam vertrokken, waar we zelf geen televisie hebben, waren we op bezoek bij een vriendin uit mijn jeugd die nu kinderen van 7 en 8 jaar heeft. Op een gegeven moment tijdens het spelen, vroeg de jongen van 7 aan mijn dochter waarom ze bruin was. ‘Omdat mijn vader uit Afrika komt,’ zei ze heel trots.
‘Dan heb je zelf vast ook niets te eten,’ zei de jongen, en hij wees naar mijn dochter haar buik, ‘heb je honger?’
Ik keek naar de moeder en ze haalde haar schouders op.
Maar op haar tafel lag wel de zondagse bijlage van de krant ‘El Correo’ met de hoofdtitel ´De Kwalen van Afrika´ met de oh! zo bekende beelden van kinderen met honger en een kaart van Afrika waarop in verschillende kleuren de ellende stond aangegeven die in elk gebied overheerst, en niet de schatten die in elk land verborgen liggen.
Terwijl ik vorige week de leesgids van Lola’s Sint aan het schrijven was, realiseerde ik me dat kinderboeken met een zwart of dubbelbloed hoofdpersonage niet alleen belangrijk zijn voor zwarte of dubbelbloed kindjes, zodat ze zichzelf daarin kunnen herkennen zoals ik aan het uit te leggen was in de tekst, maar ook voor witte ouders en hun kinderen, zodat ze zelf kunnen zien en geloven dat hun zwarte en dubbelbloed vriendjes, net zoals zij, prinsessen, prinsen en zelfs koninginnen kunnen zijn! *
—————————————————-
Leave a Reply